Hoofdstuk 1
Het huis van mijn tante is grijzer dan het haar van zijn bewoonster. De grauwe gevel overvalt me nog meer, nadat ik deze ochtend een vreemd gesprek had over de telefoon. Tante belde me om zes uur uit mijn bed. Ik had me gerept, sta nu voor de deur van het veel te grote huis, dat nooit gevuld lijkt. De stad ontwaakt op een heel andere manier dan ik wakker ben geworden in een van de randgemeenten. Drukte lijkt iets voor forenzen, stadsbewoners hebben zo hun eigen manier van ontwaken, met een zekere rust. Ik focus me op de lichte bast van de boom op het plein. De kleuren erachter, van het bed viooltjes, door de 'mannen van de stad' keurig in een patroon aangelegd. Stoelen die voor een café gestapeld staan, worden straks allemaal bezet, door bureaumensen in lunchpauze, een moeder met kind, een ijsje in de hand. Fietsjes zullen toertjes maken op het plein; jonge kerels dribbelen met een basketbal. Terwijl in dit huis alles grijst.
Mijn tante blijft halsstarrig dit fort in haar eentje bewonen, solitair als eeuwig. Als kind was ik hier vaak komen logeren, daardoor kan ik direct plaatsen waar het voorval zich had afgespeeld, dat waar ze deze ochtend zo in paniek over sprak. Het had onsamenhangend geklonken, maar zo klinkt voor mij alles wat zich afspeelt voor zeven uur. Op het moment dat ik mijn vinger op de bel leg, besef ik dat ik vergeten ben mijn wekker af te zetten. Het is nu kwart voor zeven. Over welgeteld een kwartier wordt mijn kat gewekt door een toestel dat ze wantrouwt. De wekker zal met de minuut oorverdovender klinken, zo heb ik hem immers ingesteld. Met wat geluk is de batterij bijna leeg. Anders mag ik een boze blik van mijn buren verwachten. Kan ik er wat aan doen dat die sociale woningbouw gebaseerd is op kartonnen muren! De bel van de voordeur klinkt harder dan ik me herinner.
De deur wordt niet geopend, hoe lang de bel ook klinkt. Ik neem de sleutel die ik veiligheidshalve had meegenomen, en steek hem in het slot. De deur springt verrassend snel open. Mijn tante heeft geen nachtslot ingesteld, daar moet ik haar op wijzen, dat ze dit niet mag vergeten, zo midden in de stad. Ik duw de deur met een smak dicht, om me aan te kondigen, en wacht even. Stilte.
'Tante?'
Geen reactie. Ik loop op mijn tenen naar de woonkamer, waarom weet ik niet, het is belachelijk na het harde dichtslaan van de deur, maar het lijkt het meest gepast in het kader van dit huis met zijn vertraagde en stille leven. De deur van de woonkamer staat op een kier. In het licht van de leeslamp zie ik tantes voeten in lelijke sloffen. Mijn hand op de deur, wachtend, waarop?
'Tante?'
Ik luister. Het huis kraakt niet. Durf ik wel naar binnen? Wat als blijkt dat tante dood in de stoel zit? Heb ik wel zin om met dit beeld voor mijn ogen de rest van mijn leven verder te gaan? Wie weet is er niks aan de hand, slaapt ze. Dat moet het zijn. De deur gaat piepend open, ik zie tante nu op de stoel gezeten, de borstkas in een vredig ritme op en neer bewegend.
'Tante!', roep ik met meer enthousiasme dan ik in werkelijkheid voel. 'Wat ben ik blij dat alles in orde is!'
Ik loop snel naar de voorkant van het huis en open de rolluiken. Het licht valt snijdend binnen. Ik knipper even en bekijk het ontwaken van de stad nu vanachter vuile glasgordijnen.
'Het wordt zonnig, vandaag', klinkt mijn stem onnatuurlijk. Ik draai me om en zie hoe haar ogen wezenloos door me heen kijken. Ik schrik van die lege blik.
'Tante?'
Ik kom dichter en zie geen reactie. Alsof ik er niet ben. Alsof er helemaal geen wereld is rondom haar lichaam. Ik wapper voor haar ogen, maar de irissen reageren niet. Haar blik onafgebroken en gevoelloos voor zich uit. Ik zucht. Wat moet ik hiermee? Ik besluit haar huisarts in te schakelen. Met oude mensen weet je nooit.
Mijn tante blijft halsstarrig dit fort in haar eentje bewonen, solitair als eeuwig. Als kind was ik hier vaak komen logeren, daardoor kan ik direct plaatsen waar het voorval zich had afgespeeld, dat waar ze deze ochtend zo in paniek over sprak. Het had onsamenhangend geklonken, maar zo klinkt voor mij alles wat zich afspeelt voor zeven uur. Op het moment dat ik mijn vinger op de bel leg, besef ik dat ik vergeten ben mijn wekker af te zetten. Het is nu kwart voor zeven. Over welgeteld een kwartier wordt mijn kat gewekt door een toestel dat ze wantrouwt. De wekker zal met de minuut oorverdovender klinken, zo heb ik hem immers ingesteld. Met wat geluk is de batterij bijna leeg. Anders mag ik een boze blik van mijn buren verwachten. Kan ik er wat aan doen dat die sociale woningbouw gebaseerd is op kartonnen muren! De bel van de voordeur klinkt harder dan ik me herinner.
De deur wordt niet geopend, hoe lang de bel ook klinkt. Ik neem de sleutel die ik veiligheidshalve had meegenomen, en steek hem in het slot. De deur springt verrassend snel open. Mijn tante heeft geen nachtslot ingesteld, daar moet ik haar op wijzen, dat ze dit niet mag vergeten, zo midden in de stad. Ik duw de deur met een smak dicht, om me aan te kondigen, en wacht even. Stilte.
'Tante?'
Geen reactie. Ik loop op mijn tenen naar de woonkamer, waarom weet ik niet, het is belachelijk na het harde dichtslaan van de deur, maar het lijkt het meest gepast in het kader van dit huis met zijn vertraagde en stille leven. De deur van de woonkamer staat op een kier. In het licht van de leeslamp zie ik tantes voeten in lelijke sloffen. Mijn hand op de deur, wachtend, waarop?
'Tante?'
Ik luister. Het huis kraakt niet. Durf ik wel naar binnen? Wat als blijkt dat tante dood in de stoel zit? Heb ik wel zin om met dit beeld voor mijn ogen de rest van mijn leven verder te gaan? Wie weet is er niks aan de hand, slaapt ze. Dat moet het zijn. De deur gaat piepend open, ik zie tante nu op de stoel gezeten, de borstkas in een vredig ritme op en neer bewegend.
'Tante!', roep ik met meer enthousiasme dan ik in werkelijkheid voel. 'Wat ben ik blij dat alles in orde is!'
Ik loop snel naar de voorkant van het huis en open de rolluiken. Het licht valt snijdend binnen. Ik knipper even en bekijk het ontwaken van de stad nu vanachter vuile glasgordijnen.
'Het wordt zonnig, vandaag', klinkt mijn stem onnatuurlijk. Ik draai me om en zie hoe haar ogen wezenloos door me heen kijken. Ik schrik van die lege blik.
'Tante?'
Ik kom dichter en zie geen reactie. Alsof ik er niet ben. Alsof er helemaal geen wereld is rondom haar lichaam. Ik wapper voor haar ogen, maar de irissen reageren niet. Haar blik onafgebroken en gevoelloos voor zich uit. Ik zucht. Wat moet ik hiermee? Ik besluit haar huisarts in te schakelen. Met oude mensen weet je nooit.
Hoofdstuk 2
De telefoon stond naast haar. Zo’n ouderwets bakelieten ding met een draaischijf.
‘Aan een gsm begin ik niet meer’ zei ze altijd.
Naast de telefoon lag een briefje met allerlei nummers. Met vingers die enigszins trilden overliep ik de namen.
Ha, daar had ik het.
‘Huisarts’ stond er. Geen naam maar wel in bibberend handschrift een nummer.
Dat was voldoende. Hoe haar huisarts heette kon ik me, zenuwachtig als ik was, niet direct voor de geest halen maar dat deed er ook niet toe.
Wat ik nodig had was zijn nummer en daar had het oude dametje aan gedacht. Gelukkig. Ik draaide de nummers. De telefoon ging over. Vier keer, vijf keer, toen een bandje.
‘Voor dringende gevallen kies 1.’
‘Voor vragen over medicijnen kies 2.’
Verdomme verdomme verdomme.
Patiënten zijn tegenwoordig echt nummers.
Ik smeet de hoorn neer en keek naar haar bewegingloze lichaam, naar die akelige lege blik in haar ogen.
Ik voelde dat er iets niet klopte maar kon niet zeggen wat.
Ineens wist ik het. Het was haar borstkas. Die klopte zojuist toch vredig op en weer?
En daar was nu absoluut geen sprake van.
Zonder nadenken greep ik haar pols. Die was dun en week maar voelde toch warm aan. Maar hoorde een pols niet te kloppen?
Natuurlijk moest een pols kloppen, maar deze klopte niet. Met lemen voeten strompelde ik naar het raam.
Buiten zag het er nog even vredig uit als toen ik kwam, binnen stond ik op enkele meters van het ontzielde lichaam van mijn tante.
Onwillekeurig schoten haar laatste woorden door me heen. Toen ze zo warrig klonk tijdens het telefoon gesprek.
Ze had haar testament op laten maken en alsmaar had ze het over Harald, de oudste van haar vier zoons. Die flierefluiter die geen cent zou krijgen.
Dat hij haar op was komen zoeken was verdorie minstens een half jaar geleden.
Niet met zijn vrouw maar met een of andere del. De zoveelste.
Wat jonge vrouwen zo in hem aantrok had ze nooit begrepen.
‘Wat haaaat ik hem’ waren de woorden die ik me nog herinnerde.
Hoe het gesprek geëindigd was wist ik niet meer.
Maar wat wist ik eigenlijk nog wel?
Dat ik stond te trillen op mijn benen vlakbij een lijk. Moederziel alleen met een telefoon waarmee ik de dokter niet kon bereiken.
Ik schopte een sigarettenpeuk opzij en kreunde: ‘O God, O God.’
Wie had dit deze morgen die zo mooi begon met dat heerlijke ochtendzonnetje durven denken? Wat was er in ’s hemelsnaam gebeurd?
Mijn tante was weliswaar 78 maar nog o zo vitaal.
Ik moest weg van hier, naar mijn man en gelukkig woonden we in de buurt. Ik deed verwoeste pogingen niet te rennen maar plots bleef ik staan.
Ik voelde dat er iets niet klopte. Maar wat?
Toing: De deur was niet vergrendeld en dat was helemaal haar stijl niet.
Die was altijd op slot. Ze was in die dingen altijd heel secuur.
En dan was er die sigarettenpeuk.
Zijzelf rookte niet, maar wie van de mensen die haar bezochten wel?
Mijn man ja, maar die was laat in de nacht thuisgekomen van een vermoeiende vergadering. En die zou die peuk zeker niet op de vloer uitstampen maar vragen naar een asbak.
Bovendien kwam die er niet vaak, zo goed waren ze niet bevriend, integendeel.
Harald was een roker en nog iemand maar ik wist niet zo gauw wie.
Het beste wat ik kon doen was mijn man bellen en naar de politie gaan.
Met bibberende vingers peuterde ik mijn gsm uit mijn tas, toetste herhaaldelijk van zenuwen het verkeerde nummer en toen had ik hem te pakken.
Hij pakte op, rustig als altijd. Ik vertelde mijn verhaal. Met horten en stoten en gespannen als nooit tevoren.
Hij zou persoonlijk naar de dokter rijden, mijn plan om naar de politie te gaan vond hij het beste wat we konden doen.
Aan de andere kant van de stad, op een van de vele terrasjes, zat een groepje mannen vrolijk moppen te vertellen.
‘Nu jij Harald, je bent heel de ochtend al zo stil’ zei de een.
‘Even, ik ben aan het nadenken’ zei Harald en stak een sigaret op.
De dame naast hem, hoog geblondeerd, te rode lippen en de twee bovenste knoopjes van haar bloes los, gaf hem een vuurtje en stak er zelf ook een op.
‘Wilt U het verhaal nog eens van voor af aan vertellen?’ zei de hoofdagent.
En ik begon weer. Probeerde van begin tot einde tot in details alles van die dag te vertellen. Hij was vooral geïnteresseerd in dat paniekerige onsamenhangend telefoongesprek en… in Harald.
‘Ik denk dat we hem maar eens een bezoekje moeten brengen als Uw man verder alles regelt’ zei die.
‘Maar waar kan die kerel in ’s hemelsnaam uit hangen?’
Nu zat me eindelijk iets mee, want dat was niet moeilijk.
Zo lang ik hem kende zat die elke voormiddag op hetzelfde terrasje met dezelfde vrienden als het mooi weer was. En vandaag was het mooi weer.
‘We gaan er als de bliksem naar toe’ zei de agent en vroeg of ik in staat was mee te rijden. Natuurlijk was ik dat. Ik wees hem de weg en meteen dat we uit de auto stapten hoorden we het schaterende gelach van Harald en zijn vrienden dat echter meteen verstomde toen we hun richting uit gingen. Ik wees naar de man rechts.
‘Bent U Harald?’ vroeg de rechercheur.
Die keek schichtig van links naar rechts en knikte.
‘Waar bent U afgelopen nacht geweest?’
‘Afgelopen nacht? Nergens.’
‘Natuurlijk bent U ergens geweest. We waren allemaal ergens. Thuis misschien?’
‘Dat zijn Uw zaken niet’ en hij en zijn liefje keken elkaar samenzweerderig aan. ‘Meekomen’ zei de agent en amper 10 minuten later stopten we bij het huis van mijn tante. Ik ging voor, opende de deur en gedrieën liepen we naar de pd.
Alles zag er nog uit als het was behalve… De stoel van mijn tante. Die was leeg!
Ik snakte naar adem. Keek naar Harald. Die keek uitdrukkingsloos voor zich uit. En ik keek naar de agent. Die schudde zijn hoofd. Maar ik was echt bij mijn volle verstand.
Ik wees naar de sigarettenpeuk en…zag nog iets! Een gsm. Die lag er daarstraks niet. Van mijn tante kon die niet zijn. Van mij evenmin. Vast door iemand uit de zak laten vallen. Maar door wie?
‘Aan een gsm begin ik niet meer’ zei ze altijd.
Naast de telefoon lag een briefje met allerlei nummers. Met vingers die enigszins trilden overliep ik de namen.
Ha, daar had ik het.
‘Huisarts’ stond er. Geen naam maar wel in bibberend handschrift een nummer.
Dat was voldoende. Hoe haar huisarts heette kon ik me, zenuwachtig als ik was, niet direct voor de geest halen maar dat deed er ook niet toe.
Wat ik nodig had was zijn nummer en daar had het oude dametje aan gedacht. Gelukkig. Ik draaide de nummers. De telefoon ging over. Vier keer, vijf keer, toen een bandje.
‘Voor dringende gevallen kies 1.’
‘Voor vragen over medicijnen kies 2.’
Verdomme verdomme verdomme.
Patiënten zijn tegenwoordig echt nummers.
Ik smeet de hoorn neer en keek naar haar bewegingloze lichaam, naar die akelige lege blik in haar ogen.
Ik voelde dat er iets niet klopte maar kon niet zeggen wat.
Ineens wist ik het. Het was haar borstkas. Die klopte zojuist toch vredig op en weer?
En daar was nu absoluut geen sprake van.
Zonder nadenken greep ik haar pols. Die was dun en week maar voelde toch warm aan. Maar hoorde een pols niet te kloppen?
Natuurlijk moest een pols kloppen, maar deze klopte niet. Met lemen voeten strompelde ik naar het raam.
Buiten zag het er nog even vredig uit als toen ik kwam, binnen stond ik op enkele meters van het ontzielde lichaam van mijn tante.
Onwillekeurig schoten haar laatste woorden door me heen. Toen ze zo warrig klonk tijdens het telefoon gesprek.
Ze had haar testament op laten maken en alsmaar had ze het over Harald, de oudste van haar vier zoons. Die flierefluiter die geen cent zou krijgen.
Dat hij haar op was komen zoeken was verdorie minstens een half jaar geleden.
Niet met zijn vrouw maar met een of andere del. De zoveelste.
Wat jonge vrouwen zo in hem aantrok had ze nooit begrepen.
‘Wat haaaat ik hem’ waren de woorden die ik me nog herinnerde.
Hoe het gesprek geëindigd was wist ik niet meer.
Maar wat wist ik eigenlijk nog wel?
Dat ik stond te trillen op mijn benen vlakbij een lijk. Moederziel alleen met een telefoon waarmee ik de dokter niet kon bereiken.
Ik schopte een sigarettenpeuk opzij en kreunde: ‘O God, O God.’
Wie had dit deze morgen die zo mooi begon met dat heerlijke ochtendzonnetje durven denken? Wat was er in ’s hemelsnaam gebeurd?
Mijn tante was weliswaar 78 maar nog o zo vitaal.
Ik moest weg van hier, naar mijn man en gelukkig woonden we in de buurt. Ik deed verwoeste pogingen niet te rennen maar plots bleef ik staan.
Ik voelde dat er iets niet klopte. Maar wat?
Toing: De deur was niet vergrendeld en dat was helemaal haar stijl niet.
Die was altijd op slot. Ze was in die dingen altijd heel secuur.
En dan was er die sigarettenpeuk.
Zijzelf rookte niet, maar wie van de mensen die haar bezochten wel?
Mijn man ja, maar die was laat in de nacht thuisgekomen van een vermoeiende vergadering. En die zou die peuk zeker niet op de vloer uitstampen maar vragen naar een asbak.
Bovendien kwam die er niet vaak, zo goed waren ze niet bevriend, integendeel.
Harald was een roker en nog iemand maar ik wist niet zo gauw wie.
Het beste wat ik kon doen was mijn man bellen en naar de politie gaan.
Met bibberende vingers peuterde ik mijn gsm uit mijn tas, toetste herhaaldelijk van zenuwen het verkeerde nummer en toen had ik hem te pakken.
Hij pakte op, rustig als altijd. Ik vertelde mijn verhaal. Met horten en stoten en gespannen als nooit tevoren.
Hij zou persoonlijk naar de dokter rijden, mijn plan om naar de politie te gaan vond hij het beste wat we konden doen.
Aan de andere kant van de stad, op een van de vele terrasjes, zat een groepje mannen vrolijk moppen te vertellen.
‘Nu jij Harald, je bent heel de ochtend al zo stil’ zei de een.
‘Even, ik ben aan het nadenken’ zei Harald en stak een sigaret op.
De dame naast hem, hoog geblondeerd, te rode lippen en de twee bovenste knoopjes van haar bloes los, gaf hem een vuurtje en stak er zelf ook een op.
‘Wilt U het verhaal nog eens van voor af aan vertellen?’ zei de hoofdagent.
En ik begon weer. Probeerde van begin tot einde tot in details alles van die dag te vertellen. Hij was vooral geïnteresseerd in dat paniekerige onsamenhangend telefoongesprek en… in Harald.
‘Ik denk dat we hem maar eens een bezoekje moeten brengen als Uw man verder alles regelt’ zei die.
‘Maar waar kan die kerel in ’s hemelsnaam uit hangen?’
Nu zat me eindelijk iets mee, want dat was niet moeilijk.
Zo lang ik hem kende zat die elke voormiddag op hetzelfde terrasje met dezelfde vrienden als het mooi weer was. En vandaag was het mooi weer.
‘We gaan er als de bliksem naar toe’ zei de agent en vroeg of ik in staat was mee te rijden. Natuurlijk was ik dat. Ik wees hem de weg en meteen dat we uit de auto stapten hoorden we het schaterende gelach van Harald en zijn vrienden dat echter meteen verstomde toen we hun richting uit gingen. Ik wees naar de man rechts.
‘Bent U Harald?’ vroeg de rechercheur.
Die keek schichtig van links naar rechts en knikte.
‘Waar bent U afgelopen nacht geweest?’
‘Afgelopen nacht? Nergens.’
‘Natuurlijk bent U ergens geweest. We waren allemaal ergens. Thuis misschien?’
‘Dat zijn Uw zaken niet’ en hij en zijn liefje keken elkaar samenzweerderig aan. ‘Meekomen’ zei de agent en amper 10 minuten later stopten we bij het huis van mijn tante. Ik ging voor, opende de deur en gedrieën liepen we naar de pd.
Alles zag er nog uit als het was behalve… De stoel van mijn tante. Die was leeg!
Ik snakte naar adem. Keek naar Harald. Die keek uitdrukkingsloos voor zich uit. En ik keek naar de agent. Die schudde zijn hoofd. Maar ik was echt bij mijn volle verstand.
Ik wees naar de sigarettenpeuk en…zag nog iets! Een gsm. Die lag er daarstraks niet. Van mijn tante kon die niet zijn. Van mij evenmin. Vast door iemand uit de zak laten vallen. Maar door wie?
Hoofdstuk 3
“Bent u zeker dat u die gsm niet herkent”, vroeg de agent.
“Nee”.
“Heeft u uw gsm op zak, mijnheer?”, vroeg hij aan Harald?
Harald toonde zonder problemen zijn gsm. De gsm leek meer op zo’n hoogtechnologisch ding waarvan de bedenker destijds ervoor gekozen had, om een appeltje als logo te kiezen.
De agent deed plastiek handschoenen aan, haalde een plastiek zakje uit zijn jaszak en stak de gsm er zorgvuldig in.
“Mevrouw, u bent zeker dat ze niet meer leefde?”.
Wat durfde die agent mij vragen?! Of ik zeker was of ze nog leefde?! Vanbinnen begon ik te koken van woede. Hoe onbeschoft! Uiteindelijk besloot ik om de woede binnen te houden.
“Natuurlijk. Ze was gestopt met ademen, en er was geen polsslag meer.”
“Nee”.
“Heeft u uw gsm op zak, mijnheer?”, vroeg hij aan Harald?
Harald toonde zonder problemen zijn gsm. De gsm leek meer op zo’n hoogtechnologisch ding waarvan de bedenker destijds ervoor gekozen had, om een appeltje als logo te kiezen.
De agent deed plastiek handschoenen aan, haalde een plastiek zakje uit zijn jaszak en stak de gsm er zorgvuldig in.
“Mevrouw, u bent zeker dat ze niet meer leefde?”.
Wat durfde die agent mij vragen?! Of ik zeker was of ze nog leefde?! Vanbinnen begon ik te koken van woede. Hoe onbeschoft! Uiteindelijk besloot ik om de woede binnen te houden.
“Natuurlijk. Ze was gestopt met ademen, en er was geen polsslag meer.”
Hoofdstuk 4
Na het afgeven van mijn verklaring mocht ik uiteindelijk naar huis. Het was al bijna 5 uur en we moesten nog eten. De dag was zo hectisch. Nog geen tien minuten na de verdwijning van tantie arriveerde mijn man met de dokter. Aangezien die niets kon doen ging deze weer naar huis. Mijn man en ik moesten mee naar het bureau om een verklaring af te leggen. Daar aangekomen en na lang wachten konden we eindelijk gaan.
We hadden besloten om maar chinees te halen. Thuis aangekomen pakte ik de borden uit de kast toen de telefoon ging.
Het was tante, altans ik herkende haar stem. Wat ze allemaal vertelde kan ik niet zeggen. Het was allemaal wat onsamenhangend gebrabbel. "Waar ben je?", bleef ik herhaaldelijk vragen, maar de antwoorden waren onduidelijk en wat ze zei was totaal niet te verstaan.
Mijn man stond vragend naar mij te kijken. Plots werd de verbinding verbroken. We keken elkaar aan. Wat zullen we nu doen? Weer naar de politie bellen? We waren net terug na een halve dag op het politiebureau.
We besloten maar te eten, om daarna naar het huis van mijn tante te gaan. Tegen de tijd dat wij vertrokken begon het al te schemeren.
Ik ontsloot de deur en ging naar binnen. Toen we in de gang stonden, hoorden we gestomel. We liepen langzaam en stil op het geluid af. In de woonkamer zagen we een kleine schim bewegen.
Ik klikte het licht aan en...
We hadden besloten om maar chinees te halen. Thuis aangekomen pakte ik de borden uit de kast toen de telefoon ging.
Het was tante, altans ik herkende haar stem. Wat ze allemaal vertelde kan ik niet zeggen. Het was allemaal wat onsamenhangend gebrabbel. "Waar ben je?", bleef ik herhaaldelijk vragen, maar de antwoorden waren onduidelijk en wat ze zei was totaal niet te verstaan.
Mijn man stond vragend naar mij te kijken. Plots werd de verbinding verbroken. We keken elkaar aan. Wat zullen we nu doen? Weer naar de politie bellen? We waren net terug na een halve dag op het politiebureau.
We besloten maar te eten, om daarna naar het huis van mijn tante te gaan. Tegen de tijd dat wij vertrokken begon het al te schemeren.
Ik ontsloot de deur en ging naar binnen. Toen we in de gang stonden, hoorden we gestomel. We liepen langzaam en stil op het geluid af. In de woonkamer zagen we een kleine schim bewegen.
Ik klikte het licht aan en...
Hoofdstuk 5
Daar in de halfschemer stond. Tante.
Verwarde blik met een zaklamp in haar hand. Papieren in haar bibberende hand.
Verschrikt ineen gedoken door ons plots verschijnen.
Tante .Riep ik .En verder kwam ik niet. Gelukkig dat Pa meteen naar haar toesnelde om ze op te vangen. De emotie was duidelijk haar te zwaar geworden en ze snakte naar adem. In haar zetel met een snuif parfum uit mijn tas, bracht een moment rust.
Ik wilde haar meteen uithoren maar vader hield me met zijn vinger aan zijn lippen tegen. Sssst.Zei hij. Even niet nu.Laat haar even. Zet wat water op voor thee oké?
Ik droop af naar de keuken en dacht na. Wat is er hier vandaag allemaal gebeurd?
Alles flitste door me heen en ik raakte daardoor nog meer in verwarring. Automatisch vulde ik de theekan met kokend water en zette het met kopjes op een dienblad.
Binnen gekomen in de kamer zag ik vader heel liefdevol zijn handen op de schouders van tante. Masserend. Zijn beproefd middel om stress weg te nemen bij anderen.
Daar zat ze dan in haar zetel met een ontspannen glimlach om de mond. Ogen gesloten en rustig ademend. Een weldadige rust heerste er nu plots in dit vertrek. Wat een verschil van de rest van de dag. Hier tante, een kopje thee. Langzaam opende ze haar ogen en ik zag dat ze zich veilig voelde bij ons. Ontspannen en berustend.
Neem je tijd en probeer ons eens uit te leggen wat er is gebeurd, zei vader op een rustige toon. We hebben al de tijd en je weet dat wij steeds het beste met je voor hebben.
De klok tikte monotoon. Buiten in de verte geroezemoes van de stad. De avond was gevallen. Langzaam voelde je de rust in dit oude huis. Ik kon haast niet wachten en wilde nog een vraag stellen, maar weer hield vader me tegen met zijn hand wuivend. Tante zag het niet en staarde voor zich uit.
Ik ben vandaag naar de notaris geweest.Kwam het stamelend uit haar mond. Mijn laatste wil herzien. Bij mijn volle verstand hoort! Haar stem verheft zich. Volle verstand!!..
Rustig zei pa. Begin eens bij het begin tante. Ik pakte een stoel erbij en vader ook.
We zaten nu in een kleine kring. Haast de tenen tegen elkaar. Tante zuchtte diep.
Ben zo blij dat jullie hier zijn . Ik was haast dood. Jaja bijna hadden ze me te pakken hoor.
Maar gelukkig dat ik bijtijds in de gaten had dat ze mij aan het vergiftigen waren.
Wie, riepen vader en ik haast tegelijkertijd…Harald en zijn Olga zei tante. Ja echt waar.
Al maanden komen ze hier..steeds s’avonds ..Om voor me te koken. En ik weet nu pas dat ik steeds vroeger in slaap viel en morgens wakker werd met een vreselijke koppijn.
Jullie weten dat ik af en toe afwezig ben, maar het werd steeds erger . Ze hebben me uiteindelijk een document laten tekenen. Voor opname in een privékliniek om op te knappen. Maar ik wist dat het niet klopte. Heb hun afgeluisterd toen ze in de keuken waren. Het woord notaris viel.
Ben toen het spel mee gaan spelen.Gewoon versuft in de stoel.Als zijnde slapend.
Het pilletje wat ik van Olga kreeg voor hoge bloeddruk onder mijn tong verbergend.
Bij de eerste gelegenheid stiekem in mijn hand tuffend. Om het vervolgens onder het stoelkussen te verstoppen. Kijk maar en ze stond op uit haat zetel.
Ze tilde het kussen op en in de spleten zag je de pilletjes zitten. Vader haalde er een paar uit.
Stopte ze voorzichtig in zijn borstzak. Voor het lab, zei pa. Arsenicum, zei tante.
Nu werd mij langzaam alles duidelijk.
Verwarde blik met een zaklamp in haar hand. Papieren in haar bibberende hand.
Verschrikt ineen gedoken door ons plots verschijnen.
Tante .Riep ik .En verder kwam ik niet. Gelukkig dat Pa meteen naar haar toesnelde om ze op te vangen. De emotie was duidelijk haar te zwaar geworden en ze snakte naar adem. In haar zetel met een snuif parfum uit mijn tas, bracht een moment rust.
Ik wilde haar meteen uithoren maar vader hield me met zijn vinger aan zijn lippen tegen. Sssst.Zei hij. Even niet nu.Laat haar even. Zet wat water op voor thee oké?
Ik droop af naar de keuken en dacht na. Wat is er hier vandaag allemaal gebeurd?
Alles flitste door me heen en ik raakte daardoor nog meer in verwarring. Automatisch vulde ik de theekan met kokend water en zette het met kopjes op een dienblad.
Binnen gekomen in de kamer zag ik vader heel liefdevol zijn handen op de schouders van tante. Masserend. Zijn beproefd middel om stress weg te nemen bij anderen.
Daar zat ze dan in haar zetel met een ontspannen glimlach om de mond. Ogen gesloten en rustig ademend. Een weldadige rust heerste er nu plots in dit vertrek. Wat een verschil van de rest van de dag. Hier tante, een kopje thee. Langzaam opende ze haar ogen en ik zag dat ze zich veilig voelde bij ons. Ontspannen en berustend.
Neem je tijd en probeer ons eens uit te leggen wat er is gebeurd, zei vader op een rustige toon. We hebben al de tijd en je weet dat wij steeds het beste met je voor hebben.
De klok tikte monotoon. Buiten in de verte geroezemoes van de stad. De avond was gevallen. Langzaam voelde je de rust in dit oude huis. Ik kon haast niet wachten en wilde nog een vraag stellen, maar weer hield vader me tegen met zijn hand wuivend. Tante zag het niet en staarde voor zich uit.
Ik ben vandaag naar de notaris geweest.Kwam het stamelend uit haar mond. Mijn laatste wil herzien. Bij mijn volle verstand hoort! Haar stem verheft zich. Volle verstand!!..
Rustig zei pa. Begin eens bij het begin tante. Ik pakte een stoel erbij en vader ook.
We zaten nu in een kleine kring. Haast de tenen tegen elkaar. Tante zuchtte diep.
Ben zo blij dat jullie hier zijn . Ik was haast dood. Jaja bijna hadden ze me te pakken hoor.
Maar gelukkig dat ik bijtijds in de gaten had dat ze mij aan het vergiftigen waren.
Wie, riepen vader en ik haast tegelijkertijd…Harald en zijn Olga zei tante. Ja echt waar.
Al maanden komen ze hier..steeds s’avonds ..Om voor me te koken. En ik weet nu pas dat ik steeds vroeger in slaap viel en morgens wakker werd met een vreselijke koppijn.
Jullie weten dat ik af en toe afwezig ben, maar het werd steeds erger . Ze hebben me uiteindelijk een document laten tekenen. Voor opname in een privékliniek om op te knappen. Maar ik wist dat het niet klopte. Heb hun afgeluisterd toen ze in de keuken waren. Het woord notaris viel.
Ben toen het spel mee gaan spelen.Gewoon versuft in de stoel.Als zijnde slapend.
Het pilletje wat ik van Olga kreeg voor hoge bloeddruk onder mijn tong verbergend.
Bij de eerste gelegenheid stiekem in mijn hand tuffend. Om het vervolgens onder het stoelkussen te verstoppen. Kijk maar en ze stond op uit haat zetel.
Ze tilde het kussen op en in de spleten zag je de pilletjes zitten. Vader haalde er een paar uit.
Stopte ze voorzichtig in zijn borstzak. Voor het lab, zei pa. Arsenicum, zei tante.
Nu werd mij langzaam alles duidelijk.